Geef pasgeboren baby’s een willekeurige taal, en ze kunnen ermee uit de voeten. Dat verandert als ze zo’n half jaar oud zijn. Op dat moment leren ze om alleen die klankverschillen te herkennen, die ertoe doen in hun moedertaal. Maar hoe leren baby’s dit nou precies? Want het is niet zo dat ze die verschillen op een bordje gepresenteerd krijgen. Het blijkt zelfs zo te zijn dat moeders helemaal niet zo goed articuleren, als ze tegen hun baby praten. Titia Benders van de UvA deed promotieonderzoek naar dit vroege stadium in de taalontwikkeling.
Baby’s zijn echte taalwondertjes. Zo rond hun eerste verjaardag kunnen ze uit een brij van klanken woordjes filteren, en zelf ook al hun eerste woordjes produceren. Maar daar gaan nog allerlei stadia aan vooraf. Hoewel pasgeboren baby’s een sterk gevoel hebben voor het ritme van hun moedertaal, zijn ze ook nog gevoelig voor klankverschillen in andere talen.
Met zes maanden leren baby’s taalspecifieke klankverschillen te herkennen. Een voorbeeld is het onderscheid tussen de zogenaamde korte en de lange a. In het Nederlands drukt dat klankverschil ook een betekenisverschil uit. Ga maar na: een man en een maan zijn niet hetzelfde. In het Spaans daarentegen, is het verschil tussen een a en een aa niet relevant, dus verliezen Spaanse baby’s het vermogen om dat onderscheid nog langer te maken. Dat is de reden dat ook volwassen Spanjaarden het verschil tussen onze korte en lange a niet goed horen.
Bron: www.kennislink.nl